In de 15de eeuw vormden beide nog één pand, dat toen reeds 'de Engel' heette. Eerst in 1584 is er sprake van twee huizen onder één dak. Al in het midden van de 15de eeuw is er een herberg gevestigd. Het huis wordt in 1451 'mansio' genoemd, kort daarop staat het als 'stenen huis' vermeld. In het begin van de 16de eeuw is het onderverhuurd aan Evert, die waarschijnlijk barbier was. Hendrik Ghysselen is bezitter en mogelijk ook uitbater van de herberg. Zijn zoon Jan moet in 1520 cijns betalen voor een perceel van 37 voet (= 10,64 m), hetgeen overeenkomt met de huidige breedte. Hij wordt ook aangeslagen voor een kelder onder de straat en voor een brug over de Marktstroom. Voor de brug was in 1454 reeds toestemming gegeven door het stadsbestuur. In 1547 is de wijntavernier Marcel Hermans bezitter. Enkele jaren later verhuurt hij de herberg aan de wijntavernier Hans van Bree. Deze moet betalen voor negen schouwen, één 'brouwgetouw', één bakoven en één 'stove', het totaal als 13 schouwen geteld. Dit grote aantal houdt verband met de functie van herberg. De huurder Jozef vanden Stademacher wordt voor drie schouwen aangeslagen. In de linker zijmuur, zo blijkt uit bouwhistorisch onderzoek, zaten twee stookplaatsen. Deze muur bezat grote spaarvelden met spitsbogen, zowel in het voorhuis als in de achtervleugel. Toch lijkt deze achtervleugel niet gelijktijdig met het voorhuis te zijn gebouwd. In 1569 zijn er in 'een ledig huis' soldaten gelegerd. Mogelijk waren zij in deze smalle achtervleugel gehuisvest. In het cijnsboek van 1573 is nog geen sprake van een deling van het pand. In 1576 worden 'De Groote Engel' en 'De Kleine Engel', zijnde twee huizen onder één kap, verkocht. Er is dan nog steeds een herberg gevestigd. De beide huizen blijven wel in dezelfde familie. Het rechter pand, 'De Kleine Engel' wordt in 1628 omschreven als 'huis met plaats'. Het linker pand als; 'huis, erf, tuin, achterhuis en stalling'. Dit achterhuis was waarschijnlijk de ruim 20 m lange achtervleugel, die geheel onderkelderd was. Ook het hoofdhuis zelf was voorzien van grote kelders. Voor het rechterdeel, 'De Grote Engel', was een straatkelder, die deels voor het linker pand doorliep. Bij de aanleg van de kelders is er al een verdeling in een smaller en een breder gedeelte aangebracht. Het brede rechterdeel van het huis was vrij ondiep, maar had toch een dragende balkenconstructie met een houtskelet even- | 210 |
wijdig aan de voorgevel. Het linkerdeel zal afzonderlijke balklagen gehad hebben, die op dezelfde verdiepingshoogte gelegen moeten hebben. De voorgevel, zoals die staat afgebeeld op de 16de-eeuwse schilderijen, beslaat beide bouwdelen. De kruisvensters op de drie verdiepingen zitten voor beide bouwdelen op dezelfde hoogte. De gevel is een bakstenen schildgevel met kantelen. De hoofdingang bevindt zich in het midden van het pand. Aan de rechterzijde is een kelderingang, van waaruit alle kelders toegankelijk waren. De blinde zijgevels zijn voorzien van trapgevels, waarin schoorstenen zijn opgenomen. In de 16de eeuw was het pand voorzien van een langskap. Of dit ook bij de bouw in de 14de eeuw het geval was, is niet zeker. | 211 |
Kelder met tongewelven. |
Nouwens201. "De groote Engel". Hier logeerde in 1512 Hertog Aert van Brunswijk. In het groote achterhuis was lange jaren een suikerraffinaderij.Litjens202. "De kleine Engel". In 1630 voor tijd en wijle "gesepareerd" van 't voorgaand huis. Het achterhuis in de Suikerstraat heette "'t Wittebroodskind". | 52 |
Nos. 63 en 65 Dit huis, dat naast het Roode Kruis staat, was oudtijds, evenals thans één huis, de Engel geheeten; het was toen logement of herberg, zooals blijkt uit de kronyk van Cuperius p. 77 1), daar deze toch aldaar vermeldt, dat 1512 Hertog Aard van Brunswijk zijnen intrek in die herberg nam. De oudst bekende eigenaar daarvan is Jacob Monicx, van wien dit huis geërfd werd door diens zoon Maarten Monicx; deze verkocht het aan Jan Ghysselen, zoon van Jan Janszn, van wien het erfden: a. zijn zoon Gijsbert; b. Gijsbert, Elisabeth en Hadewich, kinderen van zijnen zoon Henrick: c. Jacob Spijkers Bernardszn als man van Heylwich, de dochter van zijnen
| 348 | ||||||||||
voornoemden zoon Henrick; d. Jan en Jacob, onmondige kinderen van Jacob, den zoon van zijnen meergenoemden zoon Henrick; deze erfgenamen verkochten 7 Januari 1540 (Reg. n° 159 f. 95) het huis de Engel, dat toen gezegd werd te zijn een steenen huis met erf, zich uitstrekkende met eenen steenen brug over de Dieze, aan Joseph van den Stadeacker Henrickszn. Van dezen erfde het diens dochter Judith 2), die het ten huwelijk bracht aan haren man Marcelis, zoon van Jan Hermans van Bergen; deze zal dat huis verhuurd hebben, daar toch blijkens Prosp. Cuypers t.a.p. blz. 365 Jan Nobelmans in 1567 waard in dit huis was. Laatstgenoemde echtelieden verkochten 9 Februari 1576 (Reg. n° 226 f. 91) het huis de Engel, dat toen geheeten werd de Groote en de Kleine Engel en gezegd werd twee huizen onder één dak te zijn, aan Christina, dochter van Willem Goijarts, (den eigenaar van twee banken in het Bossche Vleeschhuis) en weduwe van mr. Adriaan van Empel, zoon van Willem Dierckszn en Gijsberta, de dochter van Johannes van de Wouwe 3). Tijdens dat zij eigenares van de Engel was, had in die herberg het volgende plaats, zooals medegedeeld is in de onuitgegeven Bossche Kronijk: „In den jaere 1598, den 12 Julij, is er gebeurt een jammerlycke saecke. Een captijn, genaemt don Bernardo, een Spanjaert, alhier in garnisoen liggende ende ten eten gaende in de stads ordinaris in den Engel op de Merkt; den hospes, genaemt Wynant van Caam, die eene seer schoone, nochtans seer eerbaere dochter hadde, genaemt Johanna, oudt omtrent achtien jaeren. De captijn seer verlieft op dese dochter; de captijn, met den vader over taaffel sittende, van hem syne dochter ten houwelijck versocht. De vader dit hem ontsyde, geen parntner te wesen ende daerenboven noch is jonck, ende, overmits sijn vrouw dood was, de dochter hem in sijn ouderdom moeste dienen. De captijn, dese redenen hoorende, wiert
| 349 | ||||||||||
seer verstoort, bleeff het alderlest aen de taaffell ende creeg crackeel tegen den hospes ende joeg hem de camer uyt. De dochter, haer vader willende helpen, vatte de Captijn haer ende sloot de camer toe, alwaer hij haer vercrachtte. De dochter, dit seer ter herte nemende, nam voor om dien Captijn om 't leven te brengen. De Captijn, soo stout sijnde, is 's avonds noch wederom comen eten; sijn sergant by hem aen taeffell comende ende hem het commando ofte het woord in sijn oor fluysterende, heeft de dochter een mesch genomen, hem het hert afgestoocken, soo dat hy van sijn stoel dood ter neder viel. De dochter is gaen loopen ende is 's namaels int clooster van de Susteren van Orten gegaen ende daer haer leven met groote penitentie voleind.” Bij de verdeeling der nalatenschap van genoemde weduwe van Empel, die in 1628 plaats had (Reg. n° 660 f. 266) werd van den Engel het gedeelte, dat de Kleine Engel geheeten werd en naast het Rood Kruis stond, toebedeeld aan Daniel van Hamel, president-schepen van den Bosch, zoon van Johan en Theodorica 4), de dochter van voornoemde echtelieden van Empel; het werd toen gezegd te zijn een huis met plaats; het ander gedeelte, dat de Groote Engel genaamd werd, zijnde huis, erf, tuin, achterhuis en stalling, staande tusschen den Kleinen Engel en het huis de Gulden Appel, werd toegescheiden aan de onmondige kinderen van Franck van Hamel (den zoon van Johan en Theodorica van Empel voornoemd) en Elisabeth Capoens.
Genoemde Daniel van Hamel verkocht 29 Augustus 1628 den Kleinen Engel aan Pauwel Douchet Anthonisz, waarna hij 1 Augustus 1636 (Reg. n° 410 f. 69) van de kinderen van voornoemden Franck van Hamel en Elisabeth Capoens, zijnde Johan van Hamel Junior en Arnt van Hamel, het huis de Groote Engel kocht.
| 350 | ||||||||||
Daniel van Hamel meergenoemd had van zijne vrouw Geertruid Kuysten deze kinderen:
Laatstgenoemde erfde van hem het huis de Groote Engel, dat deze 20 Mei 1656 (Reg. n° 410 f. 68) verkocht aan den Bosschen wijnkooper Dirk van Bree (den broeder van den in Deel. I p. 131 genoemden Bosschen glasblazer Willem van Bree.) De Regeering van den Bosch verleende hem in 1671 octrooi om voor den tijd van zestien jaren met uitsluiting van elk ander in die stad suiker te raffineeren (Stadsnotulen van 3 Juni 1671 en 31 Mei 1673 Reg. Copes); de Procureur-generaar van Brabant verzocht toen daartegen van den Raad en Leenhof van Brabant een mandament, omdat hij van oordeel was, dat alleen de Staten Generaal een zoodanig octrooi konden verleenen; Van Heurn deelt in zijne Beschrijving mede, dat hij niet kon vinden hoe deze kwestie afliep, zeker is het echter, dat de van Bree's in het huis de Groote Engel en later ook nog in het huis de Kleine Engel hebben geëxploiteerd eene suikerraffinaderij tot dat die in de eerste helft der 18e eeuw te niet ging.
Dirk van Bree was, zooals wij in Deel II p. 32 reeds zagen, gehuwd met Elisabeth van Niel, die hem schonk: Willem of Guilelmo van Bree; Rutger Ignatius, ook wel genaamd Ignatius of Ignatio 5) van Bree en Wilhelmina Elisabeth van Bree, de echtgenoote van den Bosschen wijnkooper Jacobus Minten.
| 351 | ||||||||||
Genoemde Willem, ook wel genaamd Guilelmo van Bree was o.a. de vader van a. Guillaume of Pieter Guilelmo van Bree, woonachtig te den Bosch; b. Johan Herman van Bree en c. Johan Pieter van Bree, deze beiden in 1736 woonachtig te Amsterdam; zij erfden het huis de Groote Engel en kochten daarbij op 21 Mei 1717 (Reg. n° 534 f. 434 vso) van den curator over de onbeheerde nalatenschap van den bakker Johan Hardevelt 6) (wiens vrouw was Jemietta Laekenvelt) aan het huis de Kleine Engel, toen geheeten het Wittebroodskind. Guillaume of Pieter Guillelmo van Bree laatstgenoemd, zette in die beide huizen de suikerrafinaderij voort, welke huizen daarop naar dat bedrijf het Suikerhuis genaamd werden. Hij zal die zaak daarin niet lang gedreven hebben, want zoowel hij als zijne broeders Johan Herman van Bree en Johan Pieter van Bree transporteerden 13 Augustus 1732 (Reg. n° 545 f. 343 vso) aan den boedel van wijlen Mevr. de Wed. Mathias van Bree en hare erven, - zijnde Johanna Cornelia van Bree, huisvrouw van Jean Pierre d' Henssens, wonende te Antwerpen; Petronella Geertrudis en Maria Jacoba Tjarck, onmondige kinderen van mr. Pieter Tjarck en diens eerste echtgenoote Cornelia van Bree, - de beide voormelde huizen, welke nu gezegd werden te zijn: „twee huizen onder één dak, genaamd den Grooten en Kleinen Engel, staande aan de Markt tusschen het Rood Kruis en den Appel, komende met het achterhuis uit achter de Tolbrugstraat, en gebruikt wordende tot eene suikerrafinaderij, transportanten aangekomen van hunne ouders."
De kinderen en kindskinderen van Jean Pierre d'Henssens en zijne vrouw Joanna Cornelia van Bree, zijnde: Jean Baptiste François George graaf d'Oultremont, vrijheer van Wegimont en Soumagne, voorzitter van de Ridderschap van den Lande van Luik en het Graafschap Looz en zijne vrouw Marie Jacqueline Jeanne Tjarck, dochter en eenige erfgename
| 352 | ||||||||||
van Pieter Tjarck; Geertrudis Carolina d'Henssens, wonende te Antwerpen en hare zusters en broeder Antonia Johanna Maria d'Henssens, Mathias Franciscus Xaverius d'Henssens, Elisabeth Johanna d'Henssens, echtgenoote van Jonkheer Jean Joseph van Kessel en Joanna Maria d'Henssens, echtgenoote van Jonkheer Jean Pierre Ernest de Caters, genoemde Mathias F.X. d'Henssens bovendien als voogd over de minderjarige kinderen van zijne genoemde zuster Joanna Maria d'Henssens, verkochten 20 Juli 1773 (Reg. n° 583 f. 318) de toen onder den naam van het Suikerhuis bekende huizen de Groote en Kleine Engel, welke huizen alstoen omschreven werden als: 1° een huis met open plaats, achterhuis en verdere appartementen, waarin voorheen eene suikerrafinaderij gedreven werd, genaamd de Ouae Engel en staande aan de Groote Markt tusschen den Kleinen Engel ex uno en den Vergulden appel ex alio; 2° een huis daarnaast, eertijds genaamd de Kleine Engel, nu het Wiltebroodskind, staande tusschen den Ouden Engel, ex uno en het Rood Kruis, ex alio, - aan Leonardus van de Ven, Willem Hendrik Bakker en Antony Voet, allen woonachtig te den Bosch, die daarin weder eene suikerrafinaderij begonnen. De curator over de boedels van Leonardus en Willem van de Ven verkochten daarna bij akten van 1 Maart 1790, April 1793 en 6 Aug. 1793 deze beide huizen, waarin toen gezegd werd te zijn eene wel beklante suikerrafinaderije, aan Godefridus van Lanschot, koopman te den Bosch, wiens weduwe en erfgename Anna Regina Maria Potters ze 6 April 1799 weder verkocht aan den aldaar wonenden bierbrouwer Hermanus Josephus Heeren, die er eene bierbrouwerij met woning van maakte, welke in 1807, toen hij ze nog bezat, geheel uitbrandde. Aan den O. hoek van de Markt en de Marktstraat stond het huis De Roodenburg.
| 353 |
Noten | |
1. | Dr. C.R. Hermans Kronijken, die aldaar p. 79 nog iets mededeelt over den kelder van dit huis. |
2. | Reg. n° 226 f. 91. |
3. | Reg. n° 254 f. 503 vso. |
4. | Hunne dochter Maria van Hamel, die in 1617 stierf, huwde met Willem de Vos, (zoon van Leonard en Catharina Ghijsselen). Dezer zoon Adrianus de Vos huwde Maria Anna Fierlandts. |
5. | Hij werd R.K. gedoopt te den Bosch 27 Juni 1659 en is aldaar in 1694, als wanneer hij daar op de Groote Markt woonde, ondertrouwd met Ceciliana Valeriana Jaegers, wonende te Antwerpen. |
6. | Hij had den Kleinen Engel 10 Mei 1694 bij executie gekocht. |
Kapittel 70
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 357, 359
|
Kapittel 74
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 366
|
Kapittel 69
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 373
|
1927 |
RedactieGedenkboek ter herinnering aan het 40-jarig bestaan der Slagerij Nouwens voorheen Litjens. Groote Markt - 's-Hertogenbosch 14 april 1927N.V. Nouwens Slagerijen ('s-Hertogenbosch 1927) |
1802 | H.J. Heeren bron |
1822 | Hermanus Josephus Heeren (brouwer) bron |
1875 | mej. C.D. Heeren (partikuliere) - wed. Th. Heeren (partikuliere) |
1881 | wed. Th. Heeren (partikuliere) |
1899 | G. Litjens (vleeshouwer) |
1908 | H. van Mierlo (bierhuishouder) - C. Nouwens (runds- en varkensslagerij) |
1910 | C. Nouwens (rund en varkensslagerij) |
1928 | C.J. Nouwens |
1943 | L.S.H.M. van Maaren (bureel ambt. gem. reiniging) - N.V. Nouwens' Slagerijen (veehandel) - P.A.J. Nouwens (dir. N.V. Nouwens' slagerijen) |
1799 | H.J. Heeren bron |
1908 | G. van Koolwijk (brievenbesteller) - G. Litjens - M. Litjens (modiste) - Th. van Meer (adj. commies, dienst van weg en werken) - Joh. Willems (schoenmaker) |
1910 | C.J. Kaskens (modiste) - G. van Koolwijk (brievenbesteller) - G. Litjens (rijwielhandel) - H. van Mierlo (bierhuishouder) kelder - Joh. Willems |
1928 | mej. C.J. Kaskens - G. Litjens |
1943 | Verkeershuis V.V.V. |
F.G.G. Govers, Het geslacht en de firma F. van Lanschot 1737-1901 XXV (1989) 15, 35, 69, 76